
De hofdansen in de 16e eeuw waren een belangrijk sociaal gegeven voor de adel.
De balzaal was het enige ontmoetingspunt tussen man en vrouw.
Elke gerespecteerde edele heer of dame moest dus kunnen dansen. Reeds vanaf 6 jaar brachten zij een aantal uren door op de dansvloer. Ze kregen les van vermaarde dansmeesters als Cesare Negri, Fabrizio Carozo en Thoinot Arbeau. Negri en Caroso waren vooraanstaande Italiaanse meesters.
Kanunnik Arbeau was de belangrijkste vertegenwoordiger uit Frankrijk. De dansmeesters schreven hun creaties neer in de vorm van traktaten. Dankzij de boekdrukkunst verschenen deze werken rond 1585. Bijvoorbeeld Arbeau, die het boek “Orchésographie” uitgaf.
In al deze werken werden, naast grondpatronen van standaarddansen, gedragscodes neergeschreven die bepalend waren voor het leven aan de Engelse,Franse en Italiaanse hoven. De dansen uit de 16e eeuw bestonden uit ingewikkeld passenmateriaal en figuraties. Daarnaast had men pavanes, gaillardes, volta’s, cascarda’s en balletti.
Citaat: ‘Ondanks strikte gedragscodes voor de hofadel, ging het er in de danszaal tussen man en vrouw lustig aan toe.’
Citaat: ‘De heren ‘informeerden’ zich over de dames door ermee te dansen. Had ze een welriekende adem… zat ze goed in ’t vlees… had ze geen lijfgeur?!’